De kepeng is misschien wel een van de bekendste Chinese muntsoorten: een ronde munt met in het midden een vierkant gat. Meer dan tweeduizend jaar was de kepeng wettig betaalmiddel, niet alleen in China maar ook in omringende landen. Tegenwoordig staat de kepeng symbool voor financiële voorspoed, daarom zie je ze vaak in logo’s van Chinese banken terug.
Kepengs werden voor het eerst gebruikt tijdens de Periode van de Strijdende Staten en werden in de Qin-dynastie de standaard munten van China. Ze zijn gegoten van brons of koper, maar er zijn af en toe ook ijzeren, loden, zilveren en zelfs gouden kepengs uitgegeven. Pas in de Qing-dynasty werden kepeng-munten voor het eerst geslagen.
Op de meeste munten staat geen nominale waarde, maar vanaf de Tang-dynastie meestal wel de naam van de keizer en de karakters tongbao. Tijdens de Mongoolse Yuan-dynastie gebruikte men liever papiergeld in plaats van kepengs, maar in de Ming-dynastie werden weer massaal kepeng-munten in omloop gebracht voor de internationale handel. Vlak na de val van de Qing-dynastie werd de kepeng uiteindelijk officieel afgeschaft, maar de munten werden tot halverwege de twintigste eeuw nog wel lokaal als betaalmiddel gebruikt.
Het vierkante gat in het midden van de munt was er om de munten samen te kunnen binden in strengen. Handelaren accepteerden betaling van kepengs per streng, omdat het tellen van de munten anders veel te veel tijd in beslag zou nemen. Het rijgen en tellen van de munten aan de streng was al gedaan door de zogenaamde qianpu, die de munten eerst samenregen in strengen van honderd, waarvan tien dan weer een chuan van duizend vormden. Vaak hielden qianpu de kosten voor hun diensten van de strengen in, zodat de meeste chuan uit slechts 990 kepengs in plaats van 1000 bestonden. Maar omdat de qianpu een geaccepteerd beroep was, werden deze strengen toch als chuan van 1000 munten beschouwd.